Job Koelewijn

1962, woont en werkt in Amsterdam

Al bij zijn afstuderen aan de Gerrit Rietveld Academie in Amsterdam, in 1992, trok Koelewijn de aandacht met een performance waarin hij Rietvelds glazen tentoonstellingspaviljoen bij wijze van reinigingsritueel blinkend schoon liet poetsen door zijn moeder en drie tantes, allen gekleed in het prachtige traditionele kostuum van zijn geboortedorp Spakenburg. Het oeuvre dat hij sindsdien heeft opgebouwd en dat hem internationaal bekend heeft gemaakt, is materieel en inhoudelijk zeer gevarieerd: het omvat foto’s en films maar ook architectonische constructies; boeken en andere kleine objecten in oplage naast ruimtevullende installaties; werken die de tijd kunnen trotseren naast vluchtige werken die slechts bestaan voor de duur van een tentoonstelling.

Koelewijns kunst is een kunst van ideeën. Ze staat daarmee in de traditie van Duchamp en meer in het bijzonder van de conceptuele kunst van de jaren zestig die recentelijk een revival beleeft. Maar naast een conceptuele inslag heeft zijn werk een minstens even sterk zintuiglijk karakter. Bijzonder is dat het niet alleen appelleert aan het gezicht maar ook aan het gehoor en de reuk. Zo bedekte hij de vloer van een middeleeuwse zaal in Middelburg met spaghetti die met knisperend geluid verkruimelde onder de voeten van de bezoekers. Op de Biennale in Venetië werd een wand van een grote ruimte als het ware bepleisterd met zoetgeurend babypoeder. Het is werk van een grote fragiliteit en zuiverheid.  

Opvallend is ook Koelewijns gebruik van taal binnen de context van zijn beeldende kunst: taal die gelezen of gehoord moet worden. Soms betreft het teksten van hem zelf, zoals in het roerende fotowerk Kids Walk Away With My Thoughts waarop we een stoet kleine kinderen op een schoolplein zien lopen met hoedjes op die gevouwen zijn van vellen papier met aantekeningen van de kunstenaar. Vaker echter gebruikt Koelewijn in zijn werk teksten van anderen, bijvoorbeeld van bewonderde dichters en schrijvers als Dante en Beckett, Marsman en Lucebert. Aan die gevonden woorden geeft hij op bijzondere wijze vorm, zoals in Rotterdam waar midden in de stad, in de Westersingel, een citaat van Beckett soms even leesbaar is in bewegingen in het water.

Koelewijn sleept de beschouwer niet mee in een fantasiewereld, de gewone werkelijkheid is voor hem
bijzonder genoeg. Zijn werk vertelt geen verhalen, het geeft geen spectaculaire gebeurtenissen weer. Het zijn subtiele ingrepen die hij doet, bedoeld om de ervaring van een plek of een moment te intensiveren. Dat gebeurt soms ook buiten museum of galerie. Een perfect voorbeeld is de verplaatsbare bioscoop die hij op diverse locaties in een landelijke of stedelijke omgeving neerzette, een donkere zaal met bioscoopstoelen waarin de toeschouwer via een opening ter grootte van een filmscherm uitkeek op de wereld buiten. Filmmuziek begeleidde het bewegende beeld van een Hollandse rivier met trage schepen en een enkele fietser op de dijk, of van de trappen van een Engels museum waar mensen op en af gaan, zich niet bewust dat zij voor even deel uitmaken van een kunstwerk. Eerder al, in 1996, had Koelewijn in Galerie Fons Welters in Amsterdam een installatie gemaakt waarbij hij de achterwand van de zaal grotendeels had laten verwijderen, zodat de bezoekers een panoramisch uitzicht op de aangrenzende stadstuin werd geboden. Begin dit jaar varieerde hij op het werk van tien jaar geleden door in dezelfde, nu weer dichte wand van de galerie een uiterst langzaam ronddraaiend wit gestuukt paneel aan te brengen met daarin een klein vierkant venster dat uitkeek op dezelfde tuin. Het is met dit soort ingrepen, isoleren, inkaderen, stilzetten, dat Koelewijn een meditatieve ervaring van ruimte en tijd genereert. Kunst, zo lijkt hij met zijn werk te willen zeggen, kan ons de gewone werkelijkheid laten zien als een wonder, als een openbaring.  

Laudatio bij de uitreiking van de Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst in 2006, door Prof. dr. C.H. Blotkamp, voorzitter van de jury