Het gebouw van de voormalige wolspinnerij Thomas de Beer, restant van een veel groter fabriekscomplex, is een merkwaardige, dichte doos die aan de buitenkant niets van het interieur prijsgeeft.

De spinnerij was nog in gebruik toen wij er voor het eerst kwamen in het begin van 1990. Het proces van verwerken van ruw wol tot garen heeft op zeer logische en eenvoudige wijze de plattegrond van het complex bepaald. Door dit proces is er een karakteristieke afwisseling van ruimten. Eerst grote wolhokken, dan een brede, hoge gang, een zone met kleine wolhokken en dan de grote hal met bovenlicht. De staat waarin de fabriek zich bevond, maakte het noodzakelijk een totale renovatie en verbouwing uit te voeren. Bouwtechnisch en bouwfysisch had het gebouw alle eigenschappen van een Hollandse fabriek: functioneel en technisch gezien op het randje, niet meer dan het hoogstnoodzakelijke. Daarom zijn het dak en de vloer van de grote hal geheel vernieuwd en zijn alle wanden gerestaureerd. Uitgangspunt bij de verbouwing is geweest het karakter van het gebouw zoveel mogelijk te behouden, enerzijds vanwege de bruikbaarheid van de ruimten, anderzijds om iets van het verleden te bewaren. Door drie simpele doorbraken is de routing geoptimaliseerd en is een zichtlijn vanaf de entree bewerkstelligd, die er voor zorgt dat de buitenafmetingen van het gebouw bij binnenkomst afleesbaar zijn.

Bouwtechnisch en bouwfysisch had het gebouw alle eigenschappen van een Hollandse fabriek

Alle toevoegingen zijn los van het gebouw ontworpen om het verschil tussen bestaande structuur en toevoeging helder te houden. Zo wordt het entreegebied gemarkeerd door een van buiten naar binnen doorlopende luifel en is de feitelijke ingang buiten het gebouw geplaatst. De toiletgroepen zijn als aparte dozen in de ruimte geschoven. De balies zijn vrijstaande meubels en ook de bookshop is met behulp van losse onderdelen ingericht. De toon van al deze op het publiek gerichte voorzieningen is zilvergrijs of de kleur van naturel staal en staat in contrast met het ruwe stenen gebouw. Nieuwe installaties en leidingen zijn zoveel mogelijk weggewerkt zodat het gebouw als kale structuur een niet-afleidende, vanzelfsprekende behuizing voor de kunst kan vormen.

De tentoonstellingsruimten hebben alle een eigen karakter.

De tentoonstellingsruimten hebben alle een eigen karakter. De gang met de grote wolhokken is gestraald, zodat de kleur van de ruwe rode baksteen overheerst. De kleine wolhokken zijn juist wit en glad afgewerkt en voorzien van een eiken parketvloer. In de grote hal is een donker getinte, monoliet afgewerkte betonvloer aangebracht, de bestaande staalconstructie is in het oorspronkelijke zilvergrijs gebleven. De lichtkappen zijn voorzien van een nieuw beglazingssysteem van dubbel glas met een witte kunststofvulling. Hierdoor valt het licht gelijkmatig gefilterd in de hal, maar blijven veranderingen van weer en seizoenen merkbaar. De kunstverlichting is in de lichtkappen aangebracht en kan zonodig op onopvallende wijze het natuurlijke licht aanvullen. Er is gekozen voor een armatuur met twee soorten Tl-licht: het ene wordt vooral bij daglicht gebruikt, terwijl het andere voor avondopenstellingen kan worden bijgeschakeld. De nieuwe ruimten in de hal zijn gemaakt met vrijstaande wanden van 365 cm hoogte, die onder de fragiele vakwerkconstructie blijven. De afzonderlijke zalen blijven daardoor deel van de grote ruimte. De wanden zijn bovendien zodanig geplaatst, dat er steeds lange zichtlijnen blijven en de hal als geheel intact gelaten wordt.

Benthem Crouwel Architecten

Architect Mels Crouwel vertelt in deze video over de transformatie van het gebouw. Bekijk ook deze film over hoe de fabriek een museum werd.