Rita McBride
, woont/werkt in Düsseldorf/New York
In 1997 toonde Witte de With, centrum voor hedendaagse kunst, in Rotterdam de Arena van de Amerikaanse kunstenaar Rita McBride. Arena is een grote, ronde tribune die, verdeeld in segmenten, in vier zalen stond opgesteld. Elk segment bestond uit een trapsgewijze stapeling van houten zitbanken. Als een gigantische curve doorsneed Arena zo de gehele verdieping van de tentoonstellingsruimte. Na verschillende presentaties in het buitenland was de Arena in 2001 opgenomen in een grote tentoonstelling van het werk van Rita McBride bij De Pont.
In zijn essay in de catalogus analyseert Dominic van den Boogerd het werk van Rita McBride in de traditie van de beeldhouwkunst en met name in de verhouding tot de Minimal Art uit de jaren zestig en zeventig. De Minimal Art kenmerkt zich door de herhaling van geometrische vormen en volumes en door het ontbreken van een persoonlijk handschrift in de materiaalbewerking of fabricage van het beeld. In schaal en maatvoering manifesteert de Minimal Art zich altijd in een directe relatie tot de omringende ruimte. Tegelijk functioneert de museale context als wezenlijk onderdeel en in zekere zin zelfs als legitimering voor de platen, balken, kubussen en overige materiële verschijningen van de Minimal Art. Het zijn deze aspecten waar Rita McBride in haar werk op reflecteert. Haar beelden ogen dikwijls als abstracte geometrische vormen, maar bij nadere beschouwing blijken de vormen vaak ontleend aan architectuur of aan industriële produkten. McBride problematiseert deze visuele verwantschap door haar beelden in materiaal, maat of titel een onverwachte meerduidigheid te geven. Zo zijn de tribunes van de Arena eigenlijk te groot en te hoog voor de ruimte waarin ze staan opgesteld. Hierdoor krijgt het beeld een vervreemdende functionaliteit. Van den Boogerd schrijft: “…Arena (vestigt) de aandacht op hetgeen zich in, achter, buiten of rond de tentoonstelling afspeelt.
De Parking Garages zien er op het eerste gezicht eveneens uit als strakke minimalistische sculpturen maar zijn feitelijk bronzen schaalmodellen van deze gestandaardiseerde architectuur. Dikwijls combineert McBride het gebruik van traditionele materialen (zoals brons en glas) met een modernistische vormgeving van gebruiksgoederen en architectuur. Waarschijnlijk het duidelijkste voorbeeld hiervan is het werk Toyota (1990); een exact model van deze personenauto, helemaal gevlochten van rotan. De auto als een typisch produkt van technische perfectie en moderne fabricage is hier uitgevoerd in een ambachtelijke, ouderwetse techniek. Niet alleen relativeert Rita McBride met deze tegenstelling verschillende (Westerse en Aziatische) culturele tradities, ook presenteert zij een standaard ‘consumer good’ als een museaal object.
De recente werken White Elephant (2000) en Machines (2001) zijn eveneens ontstaan vanuit alledaagse objecten: White Elephant is gemaakt naar de vorm van een luchtverversingsinstallatie en in de Machines herkennen we de kasten van speelautomaten. De geabstraheerde vormen en het ‘high-tech’ materiaalgebruik (o.a. titanium) roepen weer associaties op met de Minimal Art, maar in plaats van alleen maar naar zichzelf te verwijzen, duiden de beelden van McBride juist op de ons omringende wereld. Een wereld die letterlijk vol is van menselijke activiteit en beweging en die volledig lijkt te zijn ingericht met uniforme parkeergarages, terminals en wachtruimtes. Van den Boogerd schrijft: “Het werk van McBride wijst op de realiteit van de transfer, op de ‘homo movens’ die meer reist, verhuist en van baan wisselt dan ooit, die de plek van bestemming heeft ingeruild voor een momentane pleisterplaats en zijn werkruimte heeft vervangen door een draagbare laptop.
In zijn essay in de catalogus analyseert Dominic van den Boogerd het werk van Rita McBride in de traditie van de beeldhouwkunst en met name in de verhouding tot de Minimal Art uit de jaren zestig en zeventig. De Minimal Art kenmerkt zich door de herhaling van geometrische vormen en volumes en door het ontbreken van een persoonlijk handschrift in de materiaalbewerking of fabricage van het beeld. In schaal en maatvoering manifesteert de Minimal Art zich altijd in een directe relatie tot de omringende ruimte. Tegelijk functioneert de museale context als wezenlijk onderdeel en in zekere zin zelfs als legitimering voor de platen, balken, kubussen en overige materiële verschijningen van de Minimal Art. Het zijn deze aspecten waar Rita McBride in haar werk op reflecteert. Haar beelden ogen dikwijls als abstracte geometrische vormen, maar bij nadere beschouwing blijken de vormen vaak ontleend aan architectuur of aan industriële produkten. McBride problematiseert deze visuele verwantschap door haar beelden in materiaal, maat of titel een onverwachte meerduidigheid te geven. Zo zijn de tribunes van de Arena eigenlijk te groot en te hoog voor de ruimte waarin ze staan opgesteld. Hierdoor krijgt het beeld een vervreemdende functionaliteit. Van den Boogerd schrijft: “…Arena (vestigt) de aandacht op hetgeen zich in, achter, buiten of rond de tentoonstelling afspeelt.
De Parking Garages zien er op het eerste gezicht eveneens uit als strakke minimalistische sculpturen maar zijn feitelijk bronzen schaalmodellen van deze gestandaardiseerde architectuur. Dikwijls combineert McBride het gebruik van traditionele materialen (zoals brons en glas) met een modernistische vormgeving van gebruiksgoederen en architectuur. Waarschijnlijk het duidelijkste voorbeeld hiervan is het werk Toyota (1990); een exact model van deze personenauto, helemaal gevlochten van rotan. De auto als een typisch produkt van technische perfectie en moderne fabricage is hier uitgevoerd in een ambachtelijke, ouderwetse techniek. Niet alleen relativeert Rita McBride met deze tegenstelling verschillende (Westerse en Aziatische) culturele tradities, ook presenteert zij een standaard ‘consumer good’ als een museaal object.
De recente werken White Elephant (2000) en Machines (2001) zijn eveneens ontstaan vanuit alledaagse objecten: White Elephant is gemaakt naar de vorm van een luchtverversingsinstallatie en in de Machines herkennen we de kasten van speelautomaten. De geabstraheerde vormen en het ‘high-tech’ materiaalgebruik (o.a. titanium) roepen weer associaties op met de Minimal Art, maar in plaats van alleen maar naar zichzelf te verwijzen, duiden de beelden van McBride juist op de ons omringende wereld. Een wereld die letterlijk vol is van menselijke activiteit en beweging en die volledig lijkt te zijn ingericht met uniforme parkeergarages, terminals en wachtruimtes. Van den Boogerd schrijft: “Het werk van McBride wijst op de realiteit van de transfer, op de ‘homo movens’ die meer reist, verhuist en van baan wisselt dan ooit, die de plek van bestemming heeft ingeruild voor een momentane pleisterplaats en zijn werkruimte heeft vervangen door een draagbare laptop.