Esko Männikkö
, woont en werkt in Oulu
Op het verwijt dat in zijn foto’s zelden vrouwen voorkomen, antwoordde Esko Männikkö ooit droogjes: ‘Ik ben een fotograaf van vissen, honden en oude mannen’. Inderdaad zijn dat de zaken die in zijn werk domineren. Maar daaraan kan men het landschap toevoegen en de vele, bijna terloops in beeld gebrachte zaken waarmee de mensen die hij fotografeert zich hebben omringd.
In formele zin worden Männikkö’s foto’s, door de uitdrukkingskracht van de pose en de uitgekiendheid van de belichting en de kleurverdeling, tot beelden waarin alle elementen even belangrijk zijn. Maar die gelijkwaardige behandeling van menselijke figuur, objecten en omgeving lijkt bij hem geen stilering en zijn handelen wordt niet als ingreep ervaren. Männikkö slaagt erin een heel precieze balans tussen afstand en betrokkenheid te bewaren: de indruk van ongekunsteldheid vindt haar basis in een groot wederzijds vertrouwen tussen de fotograaf en degenen die voor zijn camera geplaatst zijn.
Op de een of andere manier zouden we graag méér over deze mensen willen weten, maar de foto’s van Männikkö bevatten ondanks hun openheid slechts summiere informatie. Ze pretenderen niet te weten wat deze figuren bezighoudt of drijft. Kleding en gereedschap verwijzen soms naar bezigheden buiten. Toch zijn de foto’s niet sentimenteel of nostalgisch, bijvoorbeeld over het leven in de wilde natuur; en ook niet dramatisch of sensationeel, over eenzaamheid en sociale omstandigheden of als bericht aan de samenleving over verre en vreemde zaken. Männikkö omlijst zijn werken met oude, op de rommelmarkt opgeduikelde lijstjes. Hoewel hij zelf eens verklaarde dat dit ‘het makkelijker maakt ze op te hangen’, worden de foto’s er sterk door beïnvloed. Ze worden opdringeriger, als decoratieve objecten die teveel de aandacht trekken. En vooral leggen de lijsten een directe verbinding met de wereld die Männikkö fotografeert: in de interieurs zijn ook zulke lijsten te zien, rond platen en foto’s die de wand versieren. Zo wordt de afstand tot de wereld die hij weergeeft zo klein mogelijk, alsof hij partij kiest en vandaaruit de ‘officiële’ idee van kunst met ironie beziet. De foto’s ontlenen kracht aan de authenticiteit van hun onderwerp, maar staan niet buiten ontwikkelingen in de kunst. In de Düsseldorfse school, bijvoorbeeld in de foto’s van Thomas Struth, zien we een vergelijkbare manier van kijken: een over-all blik die alle elementen als het ware gelijkschakelt. En ook daar zijn onder een ogenschijnlijk formele blik latent politieke, sociale of psychologische motieven aanwezig. Een opvallend verschil is echter de schaal. In tegenstelling tot de Duitse fotografen, die doorgaans met grote formaten werken, benadert Männikkö de monumentaliteit van het beeld niet vanuit de schaal. Bij hem is het juist de intimiteit van formaat, kader en kleur die de blik scherpt voor alle unieke details van de omgeving. En anders dan in hun methodische, meer seriematige manier van werken, staat bij Männikkö iedere foto evenzeer op zichzelf als het bestaan van de geportretteerde individuen dat doet.
In formele zin worden Männikkö’s foto’s, door de uitdrukkingskracht van de pose en de uitgekiendheid van de belichting en de kleurverdeling, tot beelden waarin alle elementen even belangrijk zijn. Maar die gelijkwaardige behandeling van menselijke figuur, objecten en omgeving lijkt bij hem geen stilering en zijn handelen wordt niet als ingreep ervaren. Männikkö slaagt erin een heel precieze balans tussen afstand en betrokkenheid te bewaren: de indruk van ongekunsteldheid vindt haar basis in een groot wederzijds vertrouwen tussen de fotograaf en degenen die voor zijn camera geplaatst zijn.
Op de een of andere manier zouden we graag méér over deze mensen willen weten, maar de foto’s van Männikkö bevatten ondanks hun openheid slechts summiere informatie. Ze pretenderen niet te weten wat deze figuren bezighoudt of drijft. Kleding en gereedschap verwijzen soms naar bezigheden buiten. Toch zijn de foto’s niet sentimenteel of nostalgisch, bijvoorbeeld over het leven in de wilde natuur; en ook niet dramatisch of sensationeel, over eenzaamheid en sociale omstandigheden of als bericht aan de samenleving over verre en vreemde zaken. Männikkö omlijst zijn werken met oude, op de rommelmarkt opgeduikelde lijstjes. Hoewel hij zelf eens verklaarde dat dit ‘het makkelijker maakt ze op te hangen’, worden de foto’s er sterk door beïnvloed. Ze worden opdringeriger, als decoratieve objecten die teveel de aandacht trekken. En vooral leggen de lijsten een directe verbinding met de wereld die Männikkö fotografeert: in de interieurs zijn ook zulke lijsten te zien, rond platen en foto’s die de wand versieren. Zo wordt de afstand tot de wereld die hij weergeeft zo klein mogelijk, alsof hij partij kiest en vandaaruit de ‘officiële’ idee van kunst met ironie beziet. De foto’s ontlenen kracht aan de authenticiteit van hun onderwerp, maar staan niet buiten ontwikkelingen in de kunst. In de Düsseldorfse school, bijvoorbeeld in de foto’s van Thomas Struth, zien we een vergelijkbare manier van kijken: een over-all blik die alle elementen als het ware gelijkschakelt. En ook daar zijn onder een ogenschijnlijk formele blik latent politieke, sociale of psychologische motieven aanwezig. Een opvallend verschil is echter de schaal. In tegenstelling tot de Duitse fotografen, die doorgaans met grote formaten werken, benadert Männikkö de monumentaliteit van het beeld niet vanuit de schaal. Bij hem is het juist de intimiteit van formaat, kader en kleur die de blik scherpt voor alle unieke details van de omgeving. En anders dan in hun methodische, meer seriematige manier van werken, staat bij Männikkö iedere foto evenzeer op zichzelf als het bestaan van de geportretteerde individuen dat doet.