Marien Schouten

Andel NL 1956, woont en werkt in Amsterdam

Groene Kamer / Slang
2001-2002
gebakken klei, glazuur
450 x 700 x 440 cm
2002.MS.14

De Groene Kamer is het monumentaalste en meest architectonische werk dat Marien Schouten tot nu toe heeft gemaakt. Het plan voor het maken van een geheel betegelde ruimte ontstond toen hij in 2000 een uitnodiging voor een werkperiode aan het Europees Keramisch Werkcentrum (EKWC) in ’s-Hertogenbosch ontving. Vanuit zijn belangstelling voor architectuur kwam Schouten op het idee om een wandtegel te maken waarmee een ruimte volledig zou kunnen worden ingericht. Naar eigen zeggen wilde hij de ‘schilderkunstige ruimte’ in verbinding brengen met ‘de architectuur van de ruimte waarin het schilderij zich bevindt’ en daardoor de bepaling van de ruimte opheffen in het ‘labiele evenwicht en de onbesliste spanning’ van het schilderkunstige en het architectonische. Waar gewoonlijk een tegelwand een puur ornamentele functie binnen de architectuur heeft, gebruikt Schouten de tegels voor een volledige determinering van de ruimte.

Wie via de onopvallende entree de Groene Kamer betreedt, komt in een ruim en hoog vertrek waarvan de wanden helemaal zijn bedekt met diepgroene geglazuurde tegels. De bezoeker wordt meteen volledig in het werk opgenomen. De tegels hangen in een verspringend motief en horizontaal met de randen over elkaar, terwijl de hoeken met speciale kromme tegels zijn afgerond. De toevoeging Slang in de titel verwijst naar het schubbenpatroon en drukt tegelijk iets uit van de beweeglijkheid die onder dit sobere patroon schuilgaat. Binnen de regelmatige ordening en het ritme van het kader tekenen zich inderdaad talloze kleurnuances af. De groene ‘huid’ is ontstaan door een licht kopergehalte in het glazuur. Tijdens het bakken kristalliseert het koper en ontstaat een metalig effect. De vlekkerige tekening is bij iedere tegel weer anders en valt in het productieproces maar ten dele te sturen.

Schouten grijpt herhaaldelijk terug op de esthetische en stilistische principes die modernisten als Berlage, Mondriaan, Donald Judd en Robert Ryman hebben ontwikkeld. Zijn respectbetuiging is echter altijd ook een doelbewuste vervuiling van hun zuiver ideële opvattingen. Schouten gebruikt tegenstrijdige picturale principes – zoals figuur en achtergrond, ondoorschijnendheid en transparantie – naast en door elkaar, niet met de bedoeling ze te verenigen of te vermengen, maar om ze als gelijkwaardige componenten te onderscheiden. Nooit doet het een voor het ander onder; alles wat de schilder inzet, behoudt zijn eigen waarde. Schouten geeft dan ook vaak zijn schilderkunst sculpturale en zelfs architectonische trekjes, waarbij functionaliteit en ornamentiek, ooit onverenigbaar geacht, elkaar niet langer uitsluiten. Dit ‘onopgeloste’ karakter van zijn werk impliceert een uitdaging aan modernistische beginselen.