Archief

Marien Schouten

Skullpture

8 mei - 12 sep 2004
werk in collectie

Al in 2001 toonde De Pont de monumentale Groene Kamer van Marien Schouten (Andel 1956) en vanaf 2002 maakt dit werk deel uit van de vaste presentatie. De Groene Kamer is een ruimte waarvan alle wanden van boven tot onder zijn bekleed met groen geglazuurde tegels van ca. 25 x 65 cm, die door Schouten tijdens een werkperiode bij het Europees Keramisch Werkcentrum in ’s-Hertogenbosch zijn gemaakt. De aldaar opgedane ervaring met keramiek en de wens om dit voor monumentaal werk te gebruiken, hebben tevens geleid tot een nieuwe serie keramische beelden.

De Pont toont nu een tiental grote ‘koppen’ die sinds 2001 zijn ontstaan. Behalve in klei zijn er ook enkele beelden in gips uitgevoerd. Al tijdens het verblijf in het EKWC maakte Schouten in klein formaat keramische beelden in grillige vormen. Geleidelijk zijn deze uitgegroeid tot grotere amorfe koppen, die in ruwe vormen zijn gemodelleerd. Schouders, hals en hoofd tekenen zich af in een bonkige anatomie. De bruine of mosgroene glazuurlaag versterkt nog de indruk van een organische groeivorm die de beelden gestalte geeft. Zoals de robuustheid van deze werken de intentie van de kunstenaar laat zien om met keramiek werkelijk ruimtelijke vormen te creëren, zo toont zich in de behandeling van het oppervlak de fascinatie van de schilder voor kleur en textuur. Enerzijds accentueert het glazuur de vorm van de beelden, waarvan soms alleen de randen zijn beschilderd, anderzijds toont de kleurstelling van groen, bruin en rood een herkenbare verwantschap met Schoutens schilderijen. Op de gipsen beelden is een laagje pigment vermengd met was en puimsteengruis aangebracht, waardoor er een ruwe textuur ontstaat, terwijl de keramische beelden juist een diepglanzende glazuurlaag dragen.

Rudi Fuchs schreef ooit over de ‘schilderkunstige ruimte’ in het werk van Schouten, die wordt gekenmerkt door ‘een labiel evenwicht tussen orde en de overwoekering daarvan, door gewicht van kleur en vorm, tussen regelmatig ritme en ornament, beheersing en verstoring.’ Deze karakterisering lijkt ook van toepassing op de beelden en op de Groene Kamer. In deze werken wordt dit ‘labiele evenwicht’ echter een overtuigende symbiose. In een recente publicatie over het werk van Marien Schouten schrijft Ernst van Alphen over de Groene Kamer: ‘Architectuur en oppervlak vallen hier samen: de huid is architectuur.’ Het organische en natuurlijke is duidelijk ook in de Groene Kamer aanwezig. Niet alleen refereert de tweede titel van dit werk (Slang) aan het schubbenpatroon van de huid, ook de kleurstelling roept natuurlijke associaties op. Van Alphen schrijft: ‘De natuur is hier niet buitengesloten. Door de diepgroene kleur van de tegels, nu eens bijna zwart, dan weer intens groen, en door het glazuur dat nu eens de blik reflecteert, dan weer absorbeert, ontstaat onontkoombaar een atmosfeer van vegetatie en het landschappelijke.’

De wisselwerking van disciplines staat in het werk van Schouten al lang centraal en heeft tot uiteenlopende presentatievormen geleid. Met de hier getoonde beelden en de Groene Kamer heeft Marien Schouten in dit streven een voorlopig hoogtepunt bereikt.