Archief

    Frank Van den Broeck

    15 jan - 15 mei 1994
    werk in collectie

    Frank Van den Broeck (Eindhoven 1950) heeft in Nederland allereerst bekendheid opgebouwd als tekenaar. Zijn tekeningen, eerst in siberisch krijt of houtskool, maar na 1983 ook in pastel, vertrekken vrijwel steeds vanuit een motief dat in de periferie van zijn leven, met name in zijn belangstelling voor literatuur en film, muziek en theater wordt gevonden. Deze 'vooringenomenheid' door het motief - zoals Van den Broeck net zelf ooit formuleerde - geeft de aanzet voor de eerste lijnen of de contouren van een vorm. Maar zijn lijnen stuiten op het onbekende en toevallige en vormen uiteindelijk lucide beelden, die de motieven en hun mogelijke betekenissen in beweging houden. Heel sterk was dat het geval in de tekeningen die, na 1985, reeksen gingen vormen. Het motief werd niet langer in een keer uitgeput, maar liet van tekening tot tekening nieuwe associaties toe. Voor hem kenmerkende motieven: heel vroeg al het kader van een verrekijker; later o.a. het masker, de brief en de fragmenten van architectuur of landschap, lijken blijvend aan elkaar verwant en duiken steeds opnieuw in zijn werk op. Vlindermotieven kunnen elkaar rakende gezichten worden, en het kader van de verrekijker een masker. Een vorm waar men doorheen kijkt kan tegelijkertijd een vorm zijn die ergens vóór staat of hangt. Sinds 1987 schildert Van den Broeck ook, waarbij de keuze voor olieverf verassend is. In deze 'trage' techniek wordt de zoekende energie die die voor de tekeningen zo kenmerkend is, in de opbouw van de verflagen en de kleuren zichtbaar. Het verbergen en zichtbaar maken krijgt in de schilderijen een meer melancholieke en soms alarmerende kwaliteit. Maar van welke techniek Van den Broeck zich ook bedient, steeds wordt de beschouwer in zijn spel van figuratie en abstractie betrokken. Bewust laat Van den Broeck altijd meerdere associaties toe en het is ten aanzien van deze, ook voor de beschouwer openstaande mogelijkheden, dat hij eens de schrijver Gustave Flaubert citeerde: 'De schrijver (i.e. de kunstenaar) moet in zijn werk zijn als God in het heelal, overal aanwezig en nergens zichtbaar.'