Rosemarie Trockel

Kinderspielplatz

5 juli 1999 – zomer 2000
werk in collectie

De Duitse inzending voor de Biënnale van Venetië bestond in 1999 uit een bijdrage van Rosemarie Trockel (1952). Zij maakte speciaal voor de Biënnale een drietal films die in het Duitse paviljoen getoond werden. Eén van de films, getiteld Kinderspielplatz, liet spelende kinderen zien in een eigen fantasie-omgeving met een aantal wonderbaarlijke kleine auto’s van kermis- en speeltuinformaat. Deze auto’s van Kinderspielplatz zijn in het echt bij De Pont te bewonderen. De auto’s zijn door De Pont verworven en worden op bijzondere wijze gepresenteerd: niet alleen als museale objecten, maar op uitdrukkelijk verzoek van de kunstenaar ook als een speciaal project voor kinderen. Zij mogen in de tuin van De Pont met enkele van de auto’s een rondje rijden.

De Pont volgt het werk van Rosemarie Trockel al jaren met grote belangstelling. In 1993 toonde zij hier haar Rorschach-Bilder die deel uitmaakten van een reeks gebreide schilderijen (Strick-Bilder) waarmee zij internationaal belangstelling had gekregen. De gebreide schilderijen toonden enkele opvallende aspecten van het werk van Trockel: het onverwachte materiaalgebruik en de ondergraving van `typisch’ manlijke en vrouwelijke classificaties. In het gebreide schilderij Cogito, ergo sum(1988) uit de collectie van De Pont becommentarieert de kunstenares in een traditioneel vrouwelijke techniek (en opzichtig onbeholpen) het rationalisme van Descartes en parafraseert zij in wol tegelijk het kunsthistorische icoon van Malevitsj’ Zwarte vierkant en Polke’s beroemde geschilderde uitspraak `Höhere Wesen befahlen: rechte obere Ecke schwarz mahlen!’ (1969).

Maar het werk van Trockel is geen kunst van statements en strijdbare posities. Het is genuanceerd en humorvol. Op inventieve wijze levert zij haar commentaar en speelt zij een spel met traditionele waarden en verwachtingen.

Ook het werk Kinderspielplatz getuigt van Trockels gave om in een scherpe observatie patronen van sociaal verkeer in beeld te brengen. Tegelijk is het werk vol speels plezier. De installatie op de Biënnale van Venetië bestaat uit drie filmprojecties in drie verschillende ruimtes. De drie projecties representeren het verleden, het heden en de toekomst. Een groot wakend oog kijkt ons in het heden aan, de toekomst ligt nog in de dromen van de slaap verscholen en het verleden geeft de herinneringen van kinderspel en fantasiewereld. Deze worden op vrolijke wijze verbeeld in een achttal wonderlijk vormgegeven en opgetuigde kinderauto’s. Zo is er de wolauto als een wolharige VW-kever en de schrootauto die roestig en gedeukt is. De borstelauto is letterlijk een soort bezemwagen. Verder is er een kampeerwagen, een futuristische aluminiumauto, een rubberen auto in de vorm van een bootje, een graffiti-auto en een sneeuw-auto. Elke auto heeft een eigen karakter en in een reeks tekeningen geeft Rosemarie Trockel aan, dat bij elke auto ook een bepaald type bestuurder past. Zij ziet de Alu-Auto gereden door een kind in `silberen Astronauten-look’ en de `borstelauto’ door een kind met dito kapsel.

De vrolijke fantasie die uit deze auto’s spreekt zal bij volwassenen wellicht jeugdherinneringen oproepen. Voor kinderen ziet het er in de eerste plaats uit als aantrekkelijk speelgoed. Trockel maakt met de Kinderspielplatz een kunstwerk waarin zij de posities van beschouwing en participatie onderzoekt door een `volwassen’ werk tot `kinderlijke’ beleving te laten uitnodigen en tegelijk door het spelende kind als alter ego van de volwassen `homo ludens’ op te voeren. Kinderspielplatz is een kunstwerk dat uitnodigt om in het gebruik beleefd te worden. Niet alleen door de kinderen achter het stuur maar ook door de volwassen toeschouwers. Deze `interactiviteit’ van het werk is kenmerkend voor de belangstelling en houding van veel hedendaagse kunstenaars die er voor kiezen om hun werk niet alleen vanuit maar ook binnen de alledaagse omgeving te maken c.q. te laten plaatsvinden. De directe omgeving van onze leefwereld en het sociale verkeer van al onze dagelijkse handelingen kan zo tot context en zelfs tot inhoud van de kunst worden. In dit opzicht toont Trockel zich schatplichtig aan Joseph Beuys wiens `sociale sculpturen’ een voortdurende uitnodiging aan het publiek waren om in het kunstwerk te participeren en waarmee hij de posities van kunstenaar en beschouwer probeerde om te draaien. Zijn adagium dat `iedereen een kunstenaar is’, wordt door Trockel’s spelende kinderen nog eens onderschreven.