Wolfgang Laib

1950, woont en werkt in Hochdorf

Ver van de ingang van De Pont ligt Wachsraum van Wolfgang Laib: een geheel uit platen bijenwas opgetrokken ruimte. Een opening in de muur geeft toegang tot een smalle gang, die al na enkele stappen scherp naar rechts buigt en de bezoeker wegvoert van de grote hal. Aan het einde is de doorgang afgesloten door een veel grotere wasplaat dan die waarmee de wanden zijn bekleed en die de suggestie oproept van een gesloten deur. De ruimte wordt slechts verlicht door een klein peertje en de lucht is gevuld met de geur van zuivere bijenwas. 

Bij het maken van ruimtes als deze is Laib beïnvloed door de architectuur uit oude culturen. Zijn werk wordt in het algemeen wel verklaard vanuit zijn belangstelling voor niet-westerse culturen, met name de Indiase filosofie en religie. Al in zijn jeugd maakte hij met zijn ouders reizen naar India, maar ook naar islamitische landen – beslissende ervaringen waaraan Laib ook zelf refereert. De moskeeën bijvoorbeeld: ‘Lege ruimten (...) niet opgevuld met overbodigheden. Een gevoel voor ruimte, vooral voor de vloer, dat in de Europese kunst helemaal niet bestaat.’ Zijn werk is echter niet op een duidelijk afgebakende grondslag terug te voeren. Ook met bepaalde westerse mystieke tradities en met de utopische dimensie van de kunst uit het begin van deze eeuw voelt hij zich verbonden. Met name met Mondriaan, naar wie hij echter met een zekere spijt verwijst. Want voor Laib heeft deze kunst haar mogelijkheden deels verspeeld, door de binding met het dagelijks leven te verbreken. Met natuurlijke, maar in de kunst ongewone materialen als bijenwas, melk, stuifmeel en rijst maakt hij werk dat bijna sacraal aandoet. Zijn oeuvre heeft een cyclisch karakter: ieder type werk wordt steeds opnieuw gemaakt, maar de kring van werken breidt zich uit. Laibs werken hebben in al hun kwetsbaarheid iets tijdloos en eeuwigs. Ze verwijzen naar de schoonheid en kostbaarheid van dingen die er gewoon zijn en tegelijkertijd naar primaire, weinig excessieve levensbehoeften. De rechthoeken van puur stuifmeel, die hij maakt door het stuifmeel met een zeefje te laten neerdalen op de vloer, lijken een pure celebratie van de onvoorstelbare intensiteit van de kleur. Simpele blikken borden in een rij op de grond, waarop rijstkorrels in kleine kegels liggen opgetast, suggereren dat het weinige dat een mens nodig heeft in overdaad aanwezig is.

De rijst wordt ook wel uitgestrooid rond kleine, archetypisch gevormde beelden, die aan huizen, voorraadschuren of reliekschrijnen doen denken, en het stuifmeel giet Laib soms uit in fragiele hoopjes. De vloer, bij Laib de meest directe en eenvoudige plaats van handeling, werkt als een immense ruimte op deze bescheiden en laag geplaatste werken in. De schaal van de werken wordt als het ware imaginair: ‘Onbetreedbare bergen’ noemt Laib zijn hoopjes stuifmeel wel. Ook in meer recente werken laat Laib de ruimte op de verbeelding inwerken. Zo plaatst hij primitieve, uit bijenwas gevormde boten hoog op een houten stellage in de lucht, als een convooi van verre schepen, die een onbekende inhoud over de horizon dragen.

In het zuiden van Duitsland leidt Laib een enigszins teruggetrokken leven. Het met de hand verzamelen van stuifmeel is een tijdrovend karwei en door het volgen van de bloei van verschillende planten en bomen (zoals paardebloem, boterbloem en den) is hij een goed deel van het jaar aan de omgeving gebonden. Maar zoals het ritme van de seizoenen zich zowel herhaalt als steeds weer nieuw is, zo blijven ook de elementaire handelingen die voor het maken van zijn werken noodzakelijk zijn voor Laib van betekenis: ‘Ik heb de melk al zo vaak uitgegoten en het stuifmeel al zo vaak uitgezeefd, de ervaring blijft echter altijd nieuw. Het is iets dat je nog nooit eerder gezien hebt, een realiteit waarvan je niet kunt geloven dat het werkelijkheid is.’