Hans van Hoek

1947, woont en werkt in Venlo

Sinds zijn vroege studies naar El Greco (uit jaren 1974-1976) is Hans van Hoek het schilderen steeds meer als een studie gaan beschouwen. Ernst, toewijding en respect voor de tijdloze kwaliteiten van klassieke meesterwerken hebben zijn doeken altijd sterk onderscheiden van de ironische commentaren op de kunstgeschiedenis waar veel van zijn generatiegenoten hun heil in zochten. Degenen voor wie Baudelaire’s pleidooi voor een ‘peinture de la vie moderne’ nog steeds actueel is, vinden zijn werk anachronistisch. Het is echter niet het moderne leven dat Van Hoek interesseert, maar de schilderkunst zelf, de vraag hoe je een goed schilderij kunt maken.

De manier van schilderen met los van elkaar geplaatste penseelstreken, die hij ontwikkelde in de studies naar El Greco, vormden de proloog voor een langdurig en intensief onderzoek naar de modulerende schildertoets van Cézanne. Deze Franse meester, die voor velen als de vader van de moderne schilderkunst geldt, heeft Van Hoek diepgaand beïnvloed waar het gaat om de organisatie van het beeld, de onderlinge verhouding van de kleuren en de realisering van een geheel eigen licht.

Zoals Van Hoek Cézanne bestudeerde, zo bestudeerde hij ook het landschap rond zijn Brabantse boerderij. Het werken naar de waarneming in de buitenlucht stelde hem voor het probleem hoe de bijna religieuze vervoering van de natuurbeleving uit te drukken in een enkel beeld, een beeld dat niet een impressie is van de omgeving maar een herschepping van de natuur. In zijn tekeningen leidt dit tot een haast calligrafische lijnvoering, die tegen de leegte van het witte papier wordt uitgespeeld: de tastende blik wordt met houtskool of inkt vertaald in delicate schetslijnen. Zulke tekeningen kunnen in het atelier in landschappen worden uitgewerkt. ‘Om een boom te schilderen moet je een boom kunnen dromen, anders is het realisme,’ verklaarde de kunstenaar. ‘De bomen waar ik van houd zitten in mijn lichaam, mijn polsen, in mijn verf. De natuur moet een deel van je zijn, dan pas kun je een wereld binnenkomen waar schilderen mogelijk is.’

Veel van zijn schilderijen heeft Hans van Hoek voorzien van zware, monumentale lijsten; gesneden, gelakt en gepolitoerd met de liefdevolle toewijding van de ambachtsman. Ze zijn gedecoreerd met ornamenten, teksten of bloemmotieven, die je eerder zou verwachten bij de symbolistische Jugendstil van Toorop of Prikker. Deze lijsten zijn tegelijkertijd omkadering en bescherming van het beeld, een tastbaar aureool voor de imaginaire wereld van het schilderij.