Gerhard Richter

1932, woont en werkt in Keulen

De twee grijze monochromen van Gerhard Richter die De Pont in langdurige bruikleen heeft, contrasteren in visueel opzicht sterk met zijn veelkleurige, uit 120 delen bestaande Abstraktes Bild uit 1992. Ook in het algemeen geldt dat Richters oeuvre sterk uiteenlopende soorten werk telt. Zijn werk is een verkenning van de mogelijkheden die de schilderkunst nog heeft.

Richter beschouwde zijn tussen 1968 en 1976 ontstane grijze schilderijen oorspronkelijk als de uiting van een persoonlijk onvermogen om ‘echte’ schilderijen te maken, maar gaandeweg realiseerde hij zich dat deze werken een veel algemenere betekenis hebben. Het monochroom is in zekere zin de grens van de schilderkunst – een grens die door veel kunstenaars is verkend. Door af te zien van kleur, beperkte Richter zijn speelruimte nog meer dan eerdere schilders van monochromen. In een brief uit 1975 associeert Richter de kleur grijs met Gestaltlosigkeit, met vormeloosheid. En hij heeft herhaaldelijk gezegd dat hij zich een ‘informeel’ kunstenaar acht. De vrijwel egale Graue Bilder zijn in zijn ogen evenzeer een voorbeeld van informele kunst als de pasteuze schilderkunst uit de jaren vijftig waarvoor de term gemeenlijk wordt gebruikt: zij reflecteren de afwezigheid in onze tijd van een bindende voorstelling over de ordening van de samenleving en, daarmee samenhangend, van kunst die algemeen geldig is. Niettemin getuigen de monochromen met hun fraaie verfbehandeling van Richters hardnekkige geloof in de waarde van de schilderkunst.

Ook andere werken van Richter staan in het teken van de Gestaltlosigkeit, zoals de naar pers- en privéfoto’s geschilderde figuratieve schilderijen, aanvankelijk vaak in zwart-wit, die door de kunstenaar met een zachte kwast enigszins zijn verwist toen de verf nog nat was. De voorstelling verschijnt hierdoor als achter een waas, waardoor de betrouwbaarheid van de beelden wordt gerelativeerd. Richter, die in het communistische Oost-Duitsland opgroeide, heeft een diepgeworteld wantrouwen tegenover ideologieën en verstarde wereldbeelden, en het informele biedt hem de mogelijkheid om beelden minder eenduidig te maken, om hun banale karakter op te heffen. Anderzijds maakt hij in zijn figuratieve werk vanaf de jaren zeventig meer en meer gebruik van conventionele elementen: er ontstaan wazige landschappen en figuurstukken in kleur, vaak tegen de kitsch aan. Hij creëert beelden die eigenlijk te mooi zijn om waar te zijn. Dat de schoonheid van die werken eigenlijk ongeloofwaardig is, wijst op het problematische karakter van dromen van een betere wereld, die niettemin bitter noodzakelijk zijn. De complexe en meestal zeer bonte abstracte schilderijen van na 1976 zijn niet het resultaat van planning, maar veeleer van de vernietiging van plannen. Het informele wordt nu gepresenteerd als een soort kosmische chaos, een wirwar van gelaagde verfstructuren. In Abstraktes Bild komt daar de confrontatie van de chaos met een raster bij. In feite gaat het om twee rasters: het raster dat door de randen van de 120 kleine schilderijtjes wordt gevormd en een fragiel, onregelmatig raster van rode verf dat zich over die schilderijen uitstrekt. Het laatstgenoemde is ontstaan doordat Richter de blauwe, groene en witte verflagen er op sommige plekken heeft afgeschraapt; zo werd daar de onderste, rode verflaag blootgelegd.

Het raster, dat Richter ook in eerder werk al heeft gebruikt, duikt net als het monochroom telkens weer op in de twintigste-eeuwse kunst. Het is een verstarde vorm, een ordening zonder enige differentiatie, maar het rode raster in dit werk is juist onregelmatig en grillig. In de rode strepen vindt een soort dialoog plaats tussen het starre raster dat door de schilderijen wordt gevormd en de informele groene, blauwe en witte verflagen. Aldus realiseert Richter tussen de twee polen van de volledige verstarring en de informele chaos een provisorische, speelse en fragiele ordening. Robert Storr bespreekt het werk van Richter (SFMoMa)Nicholas Serota in gesprek met de kunstenaarWebsite van de kunstenaar