Berlinde De Bruyckere

1964, woont en werkt in Gent

Berlinde De Bruyckere is in de eerste plaats beeldhouwster, bezeten van het lichamelijke. De vormgeving van haar lichamen berust op een afwijkende kijk op het taboe. Onschuld kan een hel zijn is het motto dat een van haar werken omzoomt. Boosheid die het resultaat is van bewogenheid gemengd met schaamte, is dus mogelijk. (...) Het gaat Berlinde De Bruyckere om de lichamen, niet om een fysionomie of een psychologie van het gedrag. Daarom bedekt ze het gezicht met bontgekleurde dekens of haren, en kruipt alle energie in de houding van het staande of hurkende lichaam. We zien basishoudingen en toestanden van het lichaam (wakker zijn, zitten, slapen), de omgang met elkaar (spreken), de houding van het lichaam in het water (een nieuwe kijk op het Ophelia-motief; een opnieuw aan vrouwenarbeid herinnerende opstelling van wastobbes). Maar onder haar handen wordt ook de boom een lichaam. Ze bedekt hem, omhult hem met linten, pakt hem met organische stoffen in, vlijt zich aan zijn voeten. De Bruyckere bedekt hooioppers, voertuigen. De balen, dozen en takkenbossen spreken over migratie, vluchten, de grote trek. De geschiedenis van onze tijd wordt hier ongemeen levendig. Daarnaast duikt in het werk ook nog de jongste kunstgeschiedenis op. In die prozaïsche confrontatie met een sculpturale obsessie vinden we vingerwijzingen naar zowel Joseph Beuys als Mario Merz of Louise Bourgeois, naar Paul McCarthy, Mike Kelley, Pavel Althamer, Miroslav Balka... Maar van een verwantschap met kunstenaressen als Sooja Kim met haar Aziatisch geraffineerde omgang met stoffen is er geen sprake. Hier gaat het er op zijn Vlaams aan toe. In Flanders Fields noemt ze daarom de bijzonder dramatische paardenlijven waaruit haar liefde voor het paard en haar woede voor wat het wordt aangedaan spreken: bedwelmde paarden in het dierenziekenhuis, paardenlijven in neutrale museumruimtes (als in een slachthuis), tussen de bomen geslingerd (foto’s uit de Eerste Wereldoorlog), opgehangen aan takken (bij de slacht, voor het verwijderen van de ingewanden). Het zijn beelden die ons wakker schudden. Ze laten ons de schaamte begrijpen die de vrouwenfiguren hun gezicht doet verbergen achter een muur van haren. Recentere sculpturen zijn geïnspireerd door scènes van de kruisiging. Het zijn wassen figuren zonder hoofd – alle expressie schuilt in de contorsie van het lichaam. De ontwikkeling van het bewustzijn van het lichaam kunnen we aflezen aan de manier waarop de voeten van Christus worden vastgenageld in de taferelen van de kruisiging. In de gotiek wordt elke voet apart vastgenageld, maar vanaf de vroege Renaissance volstaat een nagel – van optelsom tot plastische uitvergroting. Berlinde presenteert haar lichamen als het verwrongen lichaam van Christus aan het kruis met lange, uitgemergelde ledematen, zonder hoofd, maar met bijzondere aandacht voor de voeten en tenen. In de twintigste eeuw was de figuratieve beeldhouwkunst eropuit het schilderachtige van het lichaam – handen, vingers, voeten, tenen, het mannelijke geslachtsorgaan – te elimineren of te simplificeren of naar de vloer toe te keren (zoals bij Liggend Naakt van Constant Permeke). Het is dan ook verbazingwekkend en moedig dat deze kunstenares die ontwikkeling omkeert en misvormingen sculpturaal durft uitvergroten. (...) De hoofdeloosheid garandeert eeuwigheidswaarde, de was de vluchtigheid van de versmelting. De liefdesdaad als verlossing en bekroning van de eenzame figuur die aan het kruis lijdt. Wie kan een meer intense of mooiere voorstelling van de verlossing door het lijden bedenken? tekst: Harald Szeeman