Toon Verhoef

Voorburg NL 1946, woont en werkt in Edam

Zonder titel
2017
acryl en olieverf op linnen
220 x 90 cm
2018.TV.23

Kortaffe vlekken
Rudi Fuchs in De Groene Amsterdammer, 21 maart 2018

Acht schilderijen zijn het ten slotte geworden in deze groep nieuwe werken van Toon Verhoef. Twee liggen in de breedte, 90 x 220 centimeter. De zes andere zijn even groot maar hoog en smal: 220 x 90. Eigenlijk moet ik zeggen dat ze hoog en dan smal zijn. Wat er op en in de schilderijen gebeurt, kun je volgens mij niet tegelijkertijd zien – en zeker niet in een oogopslag. Er is tijd voor nodig om een schilderij goed te bekijken. Meestal is langzaam kijken het beste. Een stuk muziek heeft een tempo en een duur. Je luistert ernaar van begin tot eind. In die tijd (of in die ruimte van tijd) zijn alle melodische bewegingen te horen. Bij een schilderij wordt de ruimte door het formaat bepaald en door de proporties daarvan: de verhouding tussen hoogte en breedte. De aard van de begrenzing speelt ook nog een rol. Wanneer schilderijen niet worden omsloten door enigerlei lijst is de begrenzing daar waar het strakke oppervlak van linnen ophoudt. We zien hoe in de ruimte van dat oppervlak geschilder plaatsvindt. Die bewegingen, waarin door verschil van kleuren licht getoverd wordt, bekijken wij totdat ze aan de rand ophouden. Maar als je het proces van kijken zou omdraaien, is die lijndunne, ijle begrenzing ook het begin van naar het schilderij kijken. Het is maar hoe je het ziet. 

Van de twee schilderijen van Verhoef die hier staan afgebeeld, van gelijk formaat dus, is de werking van de rechthoekige begrenzing nogal verschillend. Dat is zo ontstaan toen de schilder met die werken bezig was. Het kiezen voor deze hoge formaten was de eerste, artistieke beslissing waarmee de doeken op gang kwamen. Ongeveer tegelijk had de schilder een voorstelling in zijn hoofd van hoe het verder moest. Hij zag de formaten, nog blanco, voor zich. Ze vroegen, denk ik, om overzicht. Als hij ze verticaal en horizontaal zou delen, door het midden, werden ze een symmetrisch, evenwichtig schema met de beeldruimte in vier kleinere rechthoeken. Overigens hoefde die deling niet daadwerkelijk met lijnen te worden getekend. Voor Verhoef was het voldoende zich dat schema voor te stellen, zoals in de Renaissance schilders een feilloos gevoel hadden voor het perspectief als ordenend principe in schilderijen. 

De deling in vier andere vlakken (ongeveer zoals je een vel papier vouwt en weer openvouwt, zo licht) bracht in de schilderijen een geregeld stramien waarbinnen het schilderen vrijmoedig in beweging kon komen – en tegelijk beheerst bleef. In voordracht en ook in hun mise-en-scène zijn de schilderijen zo statig als de schilder ze graag ziet. 

Er is het schilderij met smalle ovale figuren. Deels, richting linksonder, zien we ze genesteld tegen wat vage vegen bruine kleur. Om te beginnen wordt dat bruin, in het midden, recht naar beneden geschilderd maar komt dan door de buiging van de ovale vormen vreemd in de war. Dan wordt het geschilder ook warriger. We zien in bruin en geel straffe rechte lijnen verschijnen – van boven naar beneden maar ook, beneden links, van beneden naar boven. Daar is de ovaal ook vol losse bewegingen van geel en dun bruinrood, heen en weer als wuivende bloemen. Er zijn ook nog kortaffe, zwarte vlekken die daar hangen. Ik heb begrepen dat dit het laatst gemaakte werk in de groep is. Het lijkt impulsief, zelfs dwalenderwijs tot stand te zijn gekomen, een schilderij op zoek naar zichzelf. In alle opzichten oogt het onrustig. Het visuele gewicht helt naar linksonder waar de meeste geschilderde kleur hangt. Daarom is langs de rechterkant van het linnen vlak de begrenzing dun en broos, vergeleken vooral met het kloeke blauwgele schilderij.

De enscenering van puntige gele hoeken en kanten van geel en blauw in dit hoge schilderij is stevig, resoluut ook. Vorm en kleur zitten nauw onbuigzaam vast in de nauwkeurige begrenzing van dit strak gebouwde schilderij. Het lijkt of de gele hoeken gestaag naar beneden vallen. Dan kijk ik naar de smalle hoogte van het schilderij. Daarna ervaar ik pas de breedte van de beeldruimte en merk hoe kort die is. De breedte is daarom ook dwars omdat ik me voorstel dat de hoekige vlakken blauw daar de gele vormen afremmen in hun beweging naar beneden. Ten slotte hangt in deze opbouw alles dan stil in evenwicht. Zo zien we het werk aan de wand. Het andere schilderij, met de smalle, frêle, luchtige ovalen, blijft maar beven en is onrustig.

Toon Verhoef, Zonder titel, 2017
Acryl en olieverf op linnen, 220 x 90 cm