Tacita Dean
, woont en werkt in Berlijn
Tacita Dean's fascinatie voor film wordt mede gevoed door de komst van nieuwe, digitale technieken. Door de grote veranderingen die in het medium plaatsvinden worden kunstenaars uitgedaagd om de filmische mogelijkheden en eigenschappen als het ware opnieuw te ontleden. Ook in het werk van Tacita Dean zijn verwijzingen naar de praktijk en de traditie van de film herkenbaar, terwijl zij tegelijkertijd nieuwe narratieve en associatieve mogelijkheden ontwikkelt.
In de collectie van De Pont bevinden zich Der Jungbrunnen (1998) - waarin verschillende elementen (film, fotografie en tekening) in één installatie geïntegreerd zijn - en de korte 16mm film Disappearance at Sea I (1996). Deze film begint met een close-up van de lampen van een vuurtoren. In het ritme van de langzaam ronddraaiende lens en begeleid door een geraas dat kennelijk door het mechanisme wordt veroorzaakt, flitst het verblindende licht over het doek. Na enkele minuten verandert het beeld. Het wordt nu grotendeels in beslag genomen door een avondlijke zee en lucht, waarbij de horizon nog net binnen het bereik van de vuurtoren ligt. Over het panorama glijdt in regelmatige intervallen een zwakke bundel licht. Bijna ongemerkt vermindert het licht, totdat de nacht en een gitzwarte zee het beeld hebben overgenomen. Het geluid van de ronddraaiende lens van de vuurtoren blijft echter de film beheersen, ook wanneer voor het oog niets meer waarneembaar is en de film, zo schreef een criticus, 'een herinnering van zichzelf wordt, oplost in een duisternis die niet langer die van de film, maar het werkelijke duister in de projectiezaal is.'
Aan de basis van dit werk ligt de poging van Tacita Dean om de gebeurtenissen rond de dood van een zeezeiler te reconstrueren. De feiten dateren uit 1968 en vormen het verwarrende en bizarre verhaal van een man die met achterlating van vrouw en kinderen, als in een wanhopig verlangen om iets groots te verrichten, onervaren en slecht voorbereid, en opgezweept door de plaatselijke middenstand en magistratuur, aan een reis om de wereld begint en verdrinkt. Dean's film raakt op poëtische wijze aan het gevoel van toenemende eenzaamheid en desoriëntatie dat deze man moet hebben ondervonden, maar is geconcentreerd en gedistantieerd genoeg om een meer algemene betekenis te krijgen.
Kenmerkend voor Tacita Dean is haar aandacht voor de relatie tussen beeld en geluid. In Disappearance at Sea I is het geluid van de vuurtoren een dragend element achter de beelden, waarbij de waarneming van dat geluid ook voor de kijker van realiteit naar verbeelding lijkt te verschuiven. Soms is geluid het directe onderwerp van Dean's werk. Een werk als Foley Artist (1996) bijvoorbeeld, concentreert zich op het verschijnsel van de 'soundtrack' en op het uitstervende ambacht van het kunstmatig produceren van filmgeluid. Het is een complex werk waarin verschillende verhaallijnen door elkaar lopen en waarin je tegelijkertijd twee geluidskunstenaars aan het werk ziet, die de bij de beelden behorende geluiden tot stand brengen. Ze doen dat op basis van een script en met behulp van simpele attributen als stokken, natte kranten en lappen textiel - zaken die, op bijna komische wijze, ver van de 'realiteit' van de filmbeelden verwijderd zijn.
In de collectie van De Pont bevinden zich Der Jungbrunnen (1998) - waarin verschillende elementen (film, fotografie en tekening) in één installatie geïntegreerd zijn - en de korte 16mm film Disappearance at Sea I (1996). Deze film begint met een close-up van de lampen van een vuurtoren. In het ritme van de langzaam ronddraaiende lens en begeleid door een geraas dat kennelijk door het mechanisme wordt veroorzaakt, flitst het verblindende licht over het doek. Na enkele minuten verandert het beeld. Het wordt nu grotendeels in beslag genomen door een avondlijke zee en lucht, waarbij de horizon nog net binnen het bereik van de vuurtoren ligt. Over het panorama glijdt in regelmatige intervallen een zwakke bundel licht. Bijna ongemerkt vermindert het licht, totdat de nacht en een gitzwarte zee het beeld hebben overgenomen. Het geluid van de ronddraaiende lens van de vuurtoren blijft echter de film beheersen, ook wanneer voor het oog niets meer waarneembaar is en de film, zo schreef een criticus, 'een herinnering van zichzelf wordt, oplost in een duisternis die niet langer die van de film, maar het werkelijke duister in de projectiezaal is.'
Aan de basis van dit werk ligt de poging van Tacita Dean om de gebeurtenissen rond de dood van een zeezeiler te reconstrueren. De feiten dateren uit 1968 en vormen het verwarrende en bizarre verhaal van een man die met achterlating van vrouw en kinderen, als in een wanhopig verlangen om iets groots te verrichten, onervaren en slecht voorbereid, en opgezweept door de plaatselijke middenstand en magistratuur, aan een reis om de wereld begint en verdrinkt. Dean's film raakt op poëtische wijze aan het gevoel van toenemende eenzaamheid en desoriëntatie dat deze man moet hebben ondervonden, maar is geconcentreerd en gedistantieerd genoeg om een meer algemene betekenis te krijgen.
Kenmerkend voor Tacita Dean is haar aandacht voor de relatie tussen beeld en geluid. In Disappearance at Sea I is het geluid van de vuurtoren een dragend element achter de beelden, waarbij de waarneming van dat geluid ook voor de kijker van realiteit naar verbeelding lijkt te verschuiven. Soms is geluid het directe onderwerp van Dean's werk. Een werk als Foley Artist (1996) bijvoorbeeld, concentreert zich op het verschijnsel van de 'soundtrack' en op het uitstervende ambacht van het kunstmatig produceren van filmgeluid. Het is een complex werk waarin verschillende verhaallijnen door elkaar lopen en waarin je tegelijkertijd twee geluidskunstenaars aan het werk ziet, die de bij de beelden behorende geluiden tot stand brengen. Ze doen dat op basis van een script en met behulp van simpele attributen als stokken, natte kranten en lappen textiel - zaken die, op bijna komische wijze, ver van de 'realiteit' van de filmbeelden verwijderd zijn.