Dan Asher

1947 - 2010

Een beschrijving van de tekeningen die Dan Asher sinds het begin van de jaren negentig maakt, is een hachelijke zaak. Wat valt er in woorden toe te voegen aan deze ondefinieerbare ijle structuren in balpen, die het papier nauwelijks lijken te willen beroeren? De losse patronen van beweeglijke, onrustige lijntjes, maar ook de langgerekte lijnen die er uitzien als draden, zijn opgebouwd uit minieme puntjes en haaltjes, die verraden dat de pen steeds opnieuw wordt aangezet. Het papier blijft grotendeels leeg, hooguit culmineren de fragiele lijnen en lijntjes in minutieus opgezette, verdichte partijen die vaag iets herkenbaars hebben, iets van een hoofd of van een onbestemd vliegend wezen. Maar elke mogelijke associatie wordt onmiddellijk teniet gedaan door het besef dat interpretaties niet bedoeld en dus zinloos zijn. Het werk wordt al te snel onder uitleg bedolven, het is te minimaal voor woorden. Een algehele indruk moet hier volstaan. De tekeningen zijn schuchter en terughoudend. Ze overrompelen niet met hun materiële verschijning; hun spaarzaamheid zou zelfs de schijn van onvoltooidheid kunnen wekken of erger nog, twijfel aan hun status van kunstwerk. Dit dilemma kenmerkt Ashers manier van tekenen. Is het echt zo weinig of ontgaat de beschouwer iets? Zijn het wel tekeningen? En wat beoogt Asher?

In een poging tot plaatsbepaling komt een sterke verwantschap met het schrift naar voren. Blad na blad wordt voorzien van een enkele notitie, met nagenoeg hetzelfde beginpunt bovenin. Deze manier van werken is in zekere mate gelijk aan het noteren van een gedachte, waarbij de handeling samenvalt met het resultaat – het schrijven is gelijk aan het vastleggen. Ook het werk van Dan Asher wordt door de handeling bepaald, die direct en snel wordt uitgevoerd. Dat geldt voor zijn tekeningen, maar ook voor zijn sculpturen, die eveneens in één actie worden gekneed uit klei of was.

Asher zelf benadrukt het directe, intuïtieve en bijna automatische ontstaansproces van zijn werk, dat als vanzelf en soms heel snel verloopt. Ook schilderijen van twee of drie meter hoog zou hij naar eigen zeggen in tien tot vijftien minuten voltooien. Zijn werk heeft niets geënsceneerds, niets bedachts. Er is sprake van een directe dialoog tussen denken en doen en de weg die de hand aflegt blijft steeds zichtbaar, zonder correctie.

In de kunstgeschiedenis werd zo’n nauwe verstandhouding tussen geest en hand lange tijd beschouwd als bij uitstek het domein van de tekening. Tekeningen, traditioneel vooral gemaakt als schets of voorstudie, zag men als de directe neerslag van de geestelijke activiteit van de kunstenaar. Ze bezaten bovendien de uitgesproken magie van de ‘sprezzatura’, het handschrift van de kunstenaar. Om die kwaliteiten werden tekeningen vanaf de achttiende eeuw in toenemende mate gewaardeerd, soms boven het meer ambachtelijke eindresultaat van het schilderij. Nu is de magie van de ‘sprezzatura’, met haar aanspraak op virtuositeit, niet iets waar Dan Asher zich om bekommert. Zijn tekeningen lijken er eerder uit te willen zien alsof iedereen ze zou kunnen maken. Maar in hun geringe materialiteit en hun nadruk op directheid en intuïtie zijn deze tekeningen in klassieke zin voorbeeldig.

Blijft de vraag wat Asher ermee beoogt en welke rol hij zijn publiek toebedeelt. De tekeningen verwijzen niet naar hemzelf als persoon of naar waarnemingen daarbuiten. Eigenlijk lijken ze over niets te gaan. Hooguit refereren ze, in hun primitieve, opzettelijk niet-kunstzinnige gedaante, aan een primair creatief potentieel van de mens. Of, zoals Asher zelf zegt, er zijn dingen die al duizenden jaren bestaan en die van fundamenteel belang zijn voor het leven. We neigen er echter toe die dingen te vergeten.

Deze achterliggende, maar nauwelijks uitgesproken overwegingen fungeren niet als uitleg van het werk zelf. Asher ontneemt de beschouwer nagenoeg de mogelijkheid tot een directe interpretatie. Zijn tekeningen hebben geen verleden, geen boodschap, geen uitgesproken bedoeling. Het moment van ontstaan maakt hun hele wezen uit en alleen dat dragen ze met zich mee. Asher biedt het oog weinig houvast en ontdoet het daardoor tevens van zoveel mogelijk ballast. Hiermee appelleert hij aan een onbevangen kijken.

Deze aspecten verbinden de tekeningen met de videowerken en foto’s van mensen op straat, musici, blinden en zwervers, die Asher, oorspronkelijk opgeleid als antropoloog en socioloog, sinds de jaren zeventig maakt. In een van de videowerken volgt de camera minutenlang, in één opname, een vrouw in een portiek. Met een zekere verbetenheid verricht ze een reeks ondefinieerbare handelingen met een plastic zak. Passanten lopen haar voorbij, zonder acht op haar te slaan. Ashers concentratie op zo’n doorgaans veronachtzaamd tafereel heeft niets moralistisch. Hij registreert slechts, direct en niet geënsceneerd, en laat ons kijken, onbevooroordeeld, onbevangen. maart 1995